U bent hier

Onderneming & Fiscus
U mag uitgaan van deskundigheid adviseur

U mag uitgaan van deskundigheid adviseur

Ontbreekt bij u de benodigde deskundigheid, dan is het heel verstandig om een adviseur in te schakelen. U moet er dan wel op kunnen vertrouwen dat die zijn werk goed doet. Voldoet de administratie niet aan de fiscale vereisten door slecht werk van de adviseur, dan kan de fiscus aan u geen vergrijpboete opleggen. Dit blijkt uit een recent arrest van de Hoge Raad.

Betaalt u niet, te laat of te weinig belasting dan kan de fiscus bij grove schuld of opzet een vergrijpboete opleggen. Er is sprake van grove schuld als u nalatig, onzorgvuldig of onachtzaam bent geweest bij de aangifte. Bij opzet moet u willens en wetens gehandeld hebben. U kunt ook een vergrijpboete krijgen door het (niet) handelen van uw adviseur. Dit is anders als u kunt aantonen dat er geen twijfel bestond over de juistheid van de adviezen van de adviseur. Dit bleek onlangs ook uit een recent arrest van de Hoge Raad. In deze zaak ging het om een schoonmaakbedrijf dat de fiscale zaken door een adviseur liet regelen. Op 7 maart 2003 stelde de Belastingdienst een boekenonderzoek in. Uit dit onderzoek bleek dat de administratie niet in orde was en dat niet alle identiteitsbewijzen van de werknemers in de boekhouding waren terug te vinden.

Vertrouwen op adviseur

De fiscus legde dan ook een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen op met een vergrijpboete. De bv vond de naheffingsaanslag en boete onterecht en ging naar de rechter. Volgens de bv was een vergrijpboete onterecht, omdat er geen sprake was van grove schuld of opzet. De adviseur had namelijk alles afgehandeld. In dat geval moest de bv er toch op kunnen vertrouwen dat de adviseur de fiscale zaken goed zou afhandelen. De bv had geen aanwijzingen dat ze moest twijfelen aan de vakbekwaamheid van de adviseur. De Hoge Raad ging hier uiteindelijk in mee en vond dat de fiscus de bv geen grove schuld was te verwijten. De bv kreeg dus gelijk en de rechter vernietigde de boete.
Hoge Raad, 23 september 2011, LJN: BT2215