U bent hier

Onderneming & Fiscus
Gebruikelijk loon niet tijdsevenredig toepassen

Gebruikelijk loon niet tijdsevenredig toepassen

Bij het bepalen van het gebruikelijk loon hoeft de Belastingdienst er geen rekening mee te houden dat de directeur-grootaandeelhouder (dga) niet het hele jaar voor de bv heeft gewerkt. De fiscus mag dan dus toch het volledige normbedrag aan gebruikelijk loon (2021: (€ 47.000) aan de dga toerekenen.

Voor zijn werk in de eigen bv moet de dga een salaris in de loonaangifte opnemen dat in de markt 'gebruikelijk' is voor zijn werkzaamheden. Het gebruikelijk loon bedraagt in 2021 minimaal € 47.000. Een dga mag zichzelf wel een lager salaris geven, maar dan moet hij aannemelijk maken dat een werknemer in de 'meest vergelijkbare dienstbetrekking' ook een lager loon heeft. Dit is dus een vergelijkbare werknemer in loondienst, zonder een aanmerkelijk belang. Is juist een hoger loon gebruikelijk, dan moet de dga zijn salaris minimaal op 75% van dat hogere loon stellen. Of op het loon van de meestverdienende werknemer binnen zijn bv of een verbonden bv.

Geen lager gebruikelijk loon bij tijdelijk werk

In deze zaak speelde de discussie of het gebruikelijk loon tijdsevenredig verlaagd mag worden als er maar een deel van het jaar werkzaamheden voor de bv door de dga worden verricht. Een dga met een bouwkundig adviesbureau  kreeg een navorderingsaanslag opgelegd omdat hij volgens de fiscus een te laag gebruikelijk loon had aangegeven. De dga had dit lagere gebruikelijk loon opgenomen omdat hij niet meer dan vier maanden voor zijn bv had gewerkt. De fiscus vond echter dat hij het volledige normbedrag (in dit jaar € 44.000) had moeten hanteren.
De rechtbank schaarde zich achter de Belastingdienst. Dat de dga maar vier maanden voor de bv had gewerkt betekende niet dat een passend gebruikelijk loon voor de verrichte werkzaamheden lager zou moeten zijn dan € 44.000, en dat maar een derde deel van het normbedrag moest worden meegenomen. De man had ook geen andere argumenten aangedragen dat zijn loon lager moest zijn dan de € 44.000. De navorderingsaanslag bleef dus in stand.
Rechtbank Noord-Holland 19 februari 2021 (gepubliceerd. 22 maart 2021), ECLI (verkort): 2251