U bent hier

Onderneming & Fiscus
Tot werkelijk rendement hoort ook ongerealiseerde vermogenswinst

Tot werkelijk rendement hoort ook ongerealiseerde vermogenswinst

Door de Hoge Raad is aangegeven dat het werkelijke rendement in het kader van het Besluit rechtsherstel box 3 ook uit ongerealiseerde vermogenswinsten of -verliezen kan bestaan. De belastingplichtigen hebben namelijk niet bewezen wat in het betreffende jaar de waardeontwikkeling van hun aandelen was geweest.

Bij het rechtsherstel van box 3 wordt zo veel mogelijk uitgegaan van de werkelijke samenstelling van het vermogen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Onder de rechtsherstelregels gaat de Belastingdienst dus uit van de daadwerkelijke verdeling van het vermogen en niet langer van een fictieve verdeling. Belastingplichtigen met alleen spaargeld worden daardoor niet langer geacht ook een deel van hun spaargeld te hebben belegd. Over wat er onder de Herstelwet belast is in box 3 ging het in onderstaande zaken.

Ongerealiseerde vermogenswinsten niet onder werkelijk rendement

In deze zaken ging het om twee belastingplichtigen die aangifte inkomstenbelasting over 2018 deden. Hun box 3-inkomen was respectievelijk € 51,515 en € 7.866. De inspecteur verminderde het box 3-inkomen op grond van het Besluit rechtsherstel box 3 naar € 35.153 en € 790. De twee wilden echter meer compensatie. Rechtbank Den Haag stelde hen in het ongelijk, maar Hof Den Haag vond dat de op rechtsherstel gerichte compensatie in principe moest aansluiten bij het werkelijk rendement. Alleen feitelijk genoten rente, huur, dividend, royalty's en andere mogelijke vormen van direct gerealiseerde vermogensopbrengst zouden mogen worden belast. Ongerealiseerde vermogenswinsten of -verliezen pasten volgens de rechter niet binnen de term 'werkelijk behaald rendement' van de Hoge Raad in het Kerstarrest en het arrest van 20 mei 2022 en moesten daarom bij de bepaling van de compensatie buiten beschouwing worden gelaten. Het box 3-inkomen werd daarom verminderd tot € 16.900 en € 310.

Cassatieberoep terecht 

De staatssecretaris, maar ook de belastingplichtigen gingen in cassatie. De Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep van de staatssecretaris terecht. Met de verwijzing naar een rechtsoverweging in het arrest van 6 juni 2024 besliste ons hoogste rechtsorgaan dat de belastingplichtigen niet hadden bewezen wat de waardeontwikkeling van hun beleggingen in box 3 in 2018 was geweest. Daardoor hadden ze niet het bewijs geleverd dat het werkelijk rendement op hun box 3-vermogen lager was dan het voordeel uit sparen en beleggen waarvan de inspecteur met het Besluit Rechtsherstel box 3 was uitgegaan. De Hoge Raad bevestigde dus de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het cassatieberoep van de beide belastingplichtigen ongegrond.
Hoge Raad, 29 november 2024, ECLI (verkort): 17591760