Geen verband tussen melding klokkenluider en zijn ontslag
Meldt een klokkenluider een misstand en wordt hij vervolgens benadeeld, dan wordt ervan uitgegaan dat de benadeling het gevolg is van de melding. Het is dan aan de werkgever om het tegendeel te bewijzen, verduidelijkte de Hoge Raad onlangs. Dat lukte de werkgever in kwestie.
Het is de eerste keer dat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan over de Wet bescherming klokkenluiders (WBK) (artikel), de wet die enkele jaren geleden de regels voor de bescherming van klokkenluiders aanscherpte. In het arrest heeft het hoogste rechtsorgaan van Nederland een verduidelijking gegeven op het gebied van het zogenoemde benadelingsverbod. Dit verbod houdt in dat een werkgever een klokkenluider niet mag benadelen als hij een melding maakt van een vermoeden van een misstand (of dit openbaar maakt).
Vermoeden ontzenuwen is niet voldoende
De WBK bepaalt ook dat als een klokkenluider wordt benadeeld, het rechtsvermoeden bestaat dat die benadeling het gevolg is van zijn melding of openbaarmaking. De Hoge Raad boog zich over de vraag hoe een werkgever het rechtsvermoeden precies kan weerleggen. De conclusie was dat de werkgever echt moet bewijzen dat de benadeling geen gevolg is van de melding of openbaarmaking; het is niet voldoende om het vermoeden te ‘ontzenuwen’.
Melding bij het Huis voor Klokkenluiders
Het arrest draaide om een juridisch adviseur bij een omgevingsdienst, die ook lid was van de ondernemingsraad. Op een gegeven moment deed de werknemer een melding bij het Huis voor Klokkenluiders (HvK) van onder meer een mogelijke (schijn van) belangenverstrengeling bij de inhuur van personeel door de omgevingsdienst. Bijna een jaar later diende de werkgever een ontbindingsverzoek in bij de kantonrechter. Het HvK liet de werknemer enige tijd later weten dat er op basis van zijn informatie sprake was van (een vermoeden van) een misstand en wees hem op het benadelingsverbod. Het was vervolgens aan de werkgever om aan te tonen dat hij het ontbindingsverzoek had ingediend om redenen die losstonden van de melding.
Functioneren van werknemer ter discussie gesteld
Daar slaagde de werkgever ruimschoots in. Het gedrag van de werknemer waarop het ontbindingsverzoek was gebaseerd, dateerde namelijk van ruim vóór de datum van de melding. Zo had de werknemer onder meer klachten ingediend tegen collega’s en gedreigd met aangiftes, en weigerde hij in gesprek te gaan over de ontstane situatie. Daarnaast had de leidinggevende het functioneren van de werknemer tweemaal ter discussie gesteld. Omdat de werknemer ook toegaf dat zijn werkgever pas wist dat hij klokkenluider was nadat de werkgever al concrete stappen had gezet om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, was er geen verband tussen de melding en het ontbindingsverzoek. De werkgever had aangetoond dat hij het benadelingsverbod niet had overtreden.
Hoge Raad, 7 februari 2025, ECLI (verkort): 190