U bent hier

Onderneming & Fiscus
Parttimer krijgt geen 'korting' op gebruikelijk loon

Parttimer krijgt geen 'korting' op gebruikelijk loon

Een directeur-grootaandeelhouder (dga) kan verschillende wegen bewandelen om het zogeheten gebruikelijk loon omlaag te krijgen. In een recente rechtszaak probeerde een dga er verschillende: deeltijdwerk, lager loon in een vergelijkbare dienstbetrekking, financiële malaise én een beroep op het vertrouwensbeginsel. Maar het gerechtshof ging er niet in mee.

Dga's en andere houders van een aanmerkelijk belang in een bv die ook werk doen voor die onderneming, moeten in de loonaangifte een gebruikelijk loon opnemen (toolbox). Deze regeling moet voorkomen dat dga's maar een schijntje aan salaris opnemen in de aangifte, om zo loonheffingen te besparen. Daarom schrijft de wet voor dat werkgevers van dga's in de loonaangifte een gebruikelijk loon moeten aangeven. Om te bepalen welk salaris 'gebruikelijk' is voor de werkzaamheden van de dga, moet de bv volgens de vuistregel kijken naar het loon van een werknemer in de meest vergelijkbare dienstbetrekking.

Bewijslast lager loon bij dga

Er is ook een wettelijk vastgesteld standaardbedrag voor het gebruikelijk loon, dat in 2025 op € 56.000 staat. Kort gezegd ligt de bewijslast voor een gebruikelijk loon boven deze grens bij de inspecteur. Een dga die onder dit standaardbedrag wil gaan zitten, zal dus ook aannemelijk moeten maken dat dit lagere loon gebruikelijk is (checklist). Dat die bewijsvoering niet meevalt, merkte ook een dga in een recente zaak bij het gerechtshof in Den Bosch. Het ging hier om een dga die enig aandeelhouder en bestuurder was van een bv. Ook haar echtgenoot was in dienst bij de bv. Daarnaast hadden de vrouw en de man allebei nog zelf een eenmanszaak. De fiscus deed een boekenonderzoek bij de verschillende ondernemingen naar de jaren 2012 tot en met 2014. De inspecteur concludeerde dat er ten onrechte geen rekening was gehouden met een gebruikelijk loon voor beide echtgenoten. De inspecteur verhoogde daarom de loonkosten tot de standaardbedragen voor deze jaren (€ 42.000, € 43.000 en € 44.000) en legde voor het verschil een navorderingsaanslag voor de inkomstenbelasting op.

Vergelijking met ander werk gaat mank

De dga vocht die aanslag aan bij de rechter, maar het gerechtshof koos de lijn van de inspecteur. Het hof wees erop dat de gecorrigeerde bedragen niet boven het standaardbedrag uitkwamen, en dat het daarom aan de dga was om aan te tonen dat het gebruikelijk loon lager moest zijn. En volgens het gerechtshof was de vrouw daar niet in geslaagd. Zo vond het hof het niet aannemelijk dat haar werkzaamheden vergelijkbaar zouden zijn met die van een secretaresse, zoals de dga had aangevoerd. Dat was dus geen reden voor een lager gebruikelijk loon. Ook het argument dat de dga parttime werkte voor de bv vond het hof niet overtuigend. Bovendien moet ook bij een deeltijdbedrag worden uitgegaan van een salaris van iemand in de meest vergelijkbare dienstbetrekking, en niet van een percentage van het standaardbedrag. En ook een ander argument voor een lager gebruikelijk loon, een structurele verliessituatie bij de bv, veegde het hof van tafel.

Beroep op vertrouwensbeginsel

De dga probeerde ook nog een beroep te doen op het vertrouwensbeginsel (verdiepingsartikel). In de brief over de uitkomsten van het boekenonderzoek had de inspecteur namelijk wel expliciet genoemd dat het loon van de echtgenoot gecorrigeerd zou worden, maar niet dat dit ook zou gelden voor het salaris van de vrouw. Daar kon de vrouw echter niet het vertrouwen aan ontlenen dat haar eigen loon niet gecorrigeerd zou worden, oordeelde het hof. De correcties en de navorderingsaanslag bleven daarom overeind.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 8 januari 2025 (publicatiedatum 27 maart 2025), ECLI (verkort): 25