Ondernemer met boekhouder zelf niet vrijuit bij fraude
Een ondernemer is door het gerechtshof schuldig bevonden aan belastingfraude, vanwege fouten met aangiftes en een ondeugdelijke administratie. Dat de man de fiscale administratie van zijn eenmanszaak had uitbesteed, nam volgens het hof niet weg dat de fraude mede op zijn initiatief plaatsvond.
Een ondernemer die een keer wat te laat is met de aangifte, krijgt in de regel alleen te maken met een navorderingsaanslag of naheffingsaanslag en een boete. Het wordt echter een ander verhaal als de Belastingdienst fraude vermoedt, en dus denkt dat de ondernemer opzettelijk onjuiste of helemaal geen aangiftes heeft gedaan. In dat geval kan de fiscus de strafrechtelijke weg bewandelen. Het niet doen van een volgens de belastingwet verplichte aangifte is namelijk een misdrijf volgens de Algemene wet rijksbelastingen.
Bijna een miljoen euro te weinig
Dat was ook wat speelde in een zaak bij het gerechtshof in Den Haag, waarin een ondernemer met een eenmanszaak belastingfraude ten laste werd gelegd. Hij zou gedurende een periode van bijna 3 jaar opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiftes voor de BTW en de inkomstenbelasting hebben laten indienen, of die aangiftes helemaal niet hebben ingediend. Ook voldeed de fiscale administratie niet aan de wettelijke eisen. Dit alles zou ertoe geleid hebben dat er bijna € 1 miljoen aan BTW en inkomstenbelasting te weinig was geheven en afgedragen. De rechtbank had de man hiervoor eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk.
Verdediging: 'niet opzettelijk'
Tegen dat vonnis had de man hoger beroep aangetekend bij het gerechtshof (infographic). De verdediging voerde onder meer aan dat de verdachte niet opzettelijk onjuiste aangiftes had gedaan. Als ongeschoolde ondernemer die een professioneel boekhoudkantoor had ingeschakeld, kon van hem niet worden verwacht worden dat hij kon beoordelen of de werkzaamheden juist werden uitgevoerd. Dat hij mogelijk zelf had voorgesteld om een lager bedrag op te geven of een nihilaangifte te doen, was in de overtuiging dat 'dit een toegestane werkwijze was die door het boekhoudkantoor vaker, ook bij andere klanten, zonder problemen werd toegepast'. De man kon volgens de verdediging verder niet aangemerkt worden als medepleger, onder meer omdat de aangiftes niet van tevoren naar de verdachte werden gestuurd ter controle en goedkeuring. De verdediging pleitte al met al voor een volledige vrijspraak van de man.
Lager bedrag aan omzet opgegeven
Het gerechtshof ging daar echter niet in mee. Het hof achtte namelijk bewezen dat de man opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiftes had laten doen, of die helemaal niet had gedaan, en dat dit mede op initiatief van de verdachte gebeurde. Het hof wees erop dat de verdachte ervan op de hoogte was dat er maandelijks BTW-aangifte moest worden gedaan en ook dat hij aangifte inkomstenbelasting moest doen. Uit het dossier bleek dat het boekhoudkantoor telkens contact opnam over het te betalen BTW-bedrag. En als er op dat moment niet genoeg geld was, werd er op verzoek van de ondernemer een lager bedrag aan omzet opgegeven. In de periode van bijna 3 jaar was er hierdoor in vrijwel alle maanden een onjuiste aangifte gedaan, waarvan 17 keer een onterechte nihilaangifte. Wat het hof betrof kon de man de verantwoordelijkheid hiervoor niet afschuiven op de boekhouder. Van een ondernemer mag namelijk worden verwacht dat die zich op de hoogte stelt van op z'n minst de hoofdlijnen van de belastingwetgeving. Het doen van BTW-aangifte is daarbij 'een (basale) verplichting', en dat die aangifte moet kloppen spreekt voor zich, aldus het hof. Omdat het te betalen bedrag aan BTW 'steeds in samenspraak met de verdachte' werd bepaald, was ook sprake van medeplegen.
Voorwaardelijke celstraf
Het hof concludeerde dus dat de man inderdaad schuldig was aan belastingfraude. Bij het bepalen van de straf rekende het hof de verdachte zwaar aan dat die niet aan zijn verplichtingen als ondernemer en belastingplichtige had voldaan, door fouten met de aangiftes en omdat zijn administratie niet aan de eisen voldeed. Aan de andere kant woog het hof mee dat de ondernemer een boekhoudkantoor in de arm had genomen en 'in zijn handelen kennelijk niet door dat kantoor was gecorrigeerd'. Ook sloeg het hof acht op de persoonlijke omstandigheden van de man, die kampte met gezondheidsklachten. Ook had hij een hoge schuldenlast, vooral aan de fiscus. Alles afwegende kwam het hof tot de conclusie dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op z'n plaats zou zijn. Maar omdat de behandeling van de zaak niet had plaatsgevonden binnen de redelijke termijn die de wet stelt en 'gelet op de ouderdom van de feiten', zag het hof daar toch vanaf. Uiteindelijk werd de man veroordeeld tot een volledig voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden (met een proeftijd van 2 jaar) plus een taakstraf van 240 uur.
Gerechtshof Den Haag, 25 maart 2025, ECLI (verkort): 490