U bent hier

Onderneming & Administratie
Tweede Kamer kan nu echt aan de slag met nieuwe box 3

Tweede Kamer kan nu echt aan de slag met nieuwe box 3

Na jaren van nadenken, onderzoeken en overpeinzen is het zover: het wetsvoorstel voor de nieuwe box 3 van de inkomstenbelasting is naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarmee moet met ingang van 2028 het werkelijke rendement op verschillende soorten vermogen belast worden tegen een voorgesteld tarief van 36%.

De heffing op onder meer spaargeld en beleggingen in box 3 houdt de gemoederen op z'n zachtst gezegd al jaren flink bezig. Zonder weer de hele tijdlijn te beschrijven, maar kort door de bocht: momenteel werkt de heffing in box 3 met forfaits voor het behaalde rendement. Maar de veronderstelde rendementen op met name spaargeld zijn jarenlang totaal onhaalbaar gebleken, en dat heeft tot steeds meer onvrede geleid over de systematiek. Eind 2021 heeft de Hoge Raad die onvrede ook juridisch onderbouwd. De heffing op basis van forfaits is in strijd met Europese grondrechten, aldus de hoogste rechter van ons land. Het kabinet had al plannen om de heffing in box 3 te gaan baseren op het werkelijk behaalde rendement. Maar dit oordeel van de Hoge Raad heeft daar nog eens extra druk op gezet, omdat het arrest de overheid óók opdraagt om compensatie te bieden aan gedupeerde belastingplichtigen. 

Doel is invoering per 2028 

Uiteenlopende staatssecretarissen hebben zich de afgelopen jaren al gebogen over het dossier, dus dat het wetsvoorstel nu naar de Tweede Kamer is gestuurd en dat de parlementaire behandeling daadwerkelijk kan starten is best wel een mijlpaal. De invoering van het nieuwe stelsel is ook al verschillende keren uitgesteld, maar is nu gepland voor 2028. Tenminste, die datum is alleen haalbaar als de Tweede Kamer uiterlijk 15 maart 2026 groen licht geeft voor het wetsvoorstel. Want er is onder meer nog tijd nodig voor banken en verzekeraars om tijdig de gegevens die nodig zijn voor de heffing te kunnen aanleveren aan de Belastingdienst. De start van de behandeling in de Tweede Kamer is dus nog geen garantie dat 2028 ook gehaald gaat worden, want het verleden heeft wel laten zien dat parlementaire discussies over box 3 ingewikkeld kunnen zijn.

Vermogensaanwasbelasting en verliesverrekening

De heffing in box 3 op basis van het werkelijke rendement heeft onder meer deze uitgangspunten:

  • Voor de meeste vermogensbestanddelen gaat een zogeheten vermogensaanwasbelasting gelden. Daarbij betaalt de belastingplichtige de box 3-heffing over de inkomsten uit het vermogen in dat jaar, zoals over de werkelijk ontvangen rente op een spaarrekening.
  • Als uitzondering wil het kabinet voor onroerende zaken en voor aandelen in start-ups een vermogenswinstbelasting invoeren. Daarbij is het rendement pas belast als de winst verzilverd wordt, zoals bij de verkoop van een huis. Overigens: bij onroerend goed gaat het om een tweede woning, zoals een vakantiehuis. De eigen woning blijft in box 1 van de inkomstenbelasting.
  • Het kabinet stelt voor om het volgens de rekenregels behaalde rendement in box 3 te belasten met een algemeen tarief van 36%. Dat is hetzelfde tarief als nu.
  • Het huidige heffingsvrije vermogen (€ 57.684 in 2025) wordt vervangen door een heffingsvrij inkomen. Volgens het voorstel gaat dit € 1.800 bedragen. Blijft het werkelijke rendement onder dit bedrag, dan betaalt iemand dus geen belasting in box 3. Anderzijds: iemand met een relatief klein vermogen maar mét een hoog rendement blijft in het huidige systeem nog buiten de heffing in box 3, maar gaat dus straks wel belasting betalen.
  • Aftrek van kosten (zoals transactiekosten of onderhoudskosten) wordt mogelijk. En in tegenstelling tot nu kan het inkomen in box 3 ook negatief worden. Een verlies in box 3 in een jaar kan bovendien verrekend worden met positief inkomen in box 3 in latere jaren. Het voorstel is dat verliesverrekening onbeperkt kan in latere jaren (voor box 1 geldt bijvoorbeeld een termijn van maximaal drie voorgaande jaren en negen latere jaren). Wel kan een verlies dus alleen in box 3 verrekend worden. Ook geldt er volgens het voorstel een drempel van € 500. Onder dat bedrag is verliesverrekening dus niet mogelijk.

Meer uitleg over de details van het wetsvoorstel staat in de memorie van toelichting (pdf), en er is ook een aparte factsheet met rekenvoorbeelden.

Voorstel is wat kabinet betreft 'beste optie'

De uitgangspunten in het nu ingediende wetsvoorstel zijn al met al nagenoeg ongewijzigd ten opzichte van het voorstel dat vorig jaar naar de Raad van State is gestuurd. Dat adviescollege heeft eerder juist felle kritiek geuit op het wetsvoorstel. Volgens de Raad van State maakt het nieuwe systeem de heffing veel ingewikkelder, en legt het te veel druk op de uitvoeringsorganisatie van de Belastingdienst. Daarnaast vraagt het nieuwe stelsel wel erg veel van grote groepen belastingplichtigen. Maar het kabinet zet - net zoals in haar eerste reactie - ondanks die kritiek het huidige voorstel door. De regering herhaalt dat stelsel op basis van forfaits het allereenvoudigst is, maar dat juist dit stelsel niet meer houdbaar is. Staatssecretaris van Financiën Van Oostenbruggen laat weten dat het advies van de Raad van State is meegewogen en dat 'de aangedragen alternatieven en alle gemaakte keuzes' nogmaals beoordeeld zijn, maar dat dit stelsel wat hem betreft de beste optie blijft. Volgens de bewindsman is hiermee een balans gevonden 'tussen de breed gedragen wens om te belasten op basis van werkelijk rendement, het doenvermogen van belastingplichtigen, uitvoerbaarheid en toekomstbestendigheid'.