U bent hier

Onderneming & Administratie
Géén BTW-aftrek want partner is de BTW-ondernemer

Géén BTW-aftrek want partner is de BTW-ondernemer

Een belastingplichtige mag van de rechter geen BTW in aftrek brengen, omdat zij zelf geen ondernemer voor de BTW was. De onderneming waar het in deze specifieke zaak om draaide, werd volgens het gerechtshof namelijk vrijwel volledig door haar partner gedreven.

In het algemeen merkt de Belastingdienst een ondernemer al vrij snel aan als ondernemer voor de BTW. Namelijk als iemand zelfstandig een onderneming of beroep uitoefent. Die drempel ligt dus veel lager dan voor de inkomstenbelasting (checklist), waarbij bijvoorbeeld de voorwaarde is dat de onderneming ook winst verwacht. Als een ondernemer ook ondernemer is voor de BTW, moet diegene BTW-aangiftes (toolbox) indienen én heeft de ondernemer ook het recht op vooraftrek van betaalde BTW.

Verzoek om BTW-teruggave

Ondanks dat er al vrij snel sprake is van BTW-ondernemerschap, concludeerde de inspecteur in deze zaak dat de vrouw in kwestie toch geen ondernemer was voor de BTW. Het was dan ook niet echt een standaardsituatie waar het hier om draaide. De vrouw, met een medische functie, woonde in het buitenland en stond ingeschreven met een eenmanszaak in het Nederlandse Handelsregister. In 2015 voegde ze aan haar inschrijving nog een handelsnaam toe, namelijk een bedrijf in specialistische machines. Uit het vonnis blijkt dat het ging om landbouwmachines voor het oogsten van bepaalde gewassen, om die te verwerken in medicijnen. De vrouw vroeg de fiscus om aangemerkt te worden als ondernemer en vroeg in haar BTW-aangifte over het tweede halfjaar van 2015 een kleine € 10.000 aan BTW terug.

Boekenonderzoek na opvallende factuur

In 2016 volgden meer verzoeken om BTW-teruggaves, maar op een gegeven moment rezen er twijfels bij de inspecteur. De vrouw had ter onderbouwing vier facturen opgestuurd, maar het viel de inspecteur op dat één factuur qua lay-out en factuurnummer afweek van de andere drie. Daarom werd de teruggave niet verleend, en stelde de fiscus een boekenonderzoek in. Tijdens dat onderzoek kwam onder meer aan het licht dat de opvallende factuur geen factuur was, maar een offerte. Ook concludeerde de fiscus dat de onderneming niet door de vrouw werd gedreven, maar door haar partner, die als gevolmachtigde was aangewezen voor het bedrijf. De partner onderhield namelijk alle zakelijke contacten en deed de administratie en de BTW-aangiftes. Ook had hij het procédé van de landbouwmachine ontworpen en stond het octrooi op die vinding op zijn naam.
Nu de onderneming door haar partner werd gedreven, had de vrouw geen recht op aftrek, aldus de inspecteur. Dat kwam haar op een naheffingsaanslag voor de BTW te staan van zo'n € 14.500.

Hof: niet betrokken bij exploitatie

De vrouw ging in beroep tegen de naheffingsaanslag. Vraag voor de rechter was dus of de vrouw de activiteiten op eigen naam en voor eigen rekening had verricht. Zo ja, dan was zij belastingplichtig voor de BTW en had zij ook recht op BTW-aftrek. Maar na de rechtbank oordeelde onlangs ook het gerechtshof dat de vrouw geen recht had op aftrek. Uit het dossier en uit de verklaringen van de vrouw tijdens het fiscale onderzoek rees volgens het hof het beeld op dat zij 'juridisch noch feitelijk betrokken was geweest' bij de bouw en exploitatie van de machine. Ook was niet aannemelijk dat de partner alleen als gevolmachtigde had gehandeld uit naam van de vrouw, omdat zij er bijvoorbeeld niet bij betrokken was toen de partner bouw- en verkoopovereenkomsten sloot. Al met al was de vrouw volgens het hof geen BTW-ondernemer, en dus bleef de naheffingsaanslag overeind.
Gerechtshof Amsterdam, 11 februari 2025 (publicatiedatum 28 mei 2025), ECLI (verkort): 1156