Schending verdedigingsbeginsel: toch geen naheffing BTW
Als de Belastingdienst een naheffingsaanslag wil opleggen, moet de belastingplichtige eerst nog een laatste kans krijgen om zich te verdedigen tegen die aanslag. In een recente zaak kreeg de fiscus van de Hoge Raad een tik op de vingers voor het schenden van dit verdedigingsbeginsel. Daardoor ging een forse BTW-naheffingsaanslag de prullenbak in.
Het verdedigingsbeginsel komt uit het Europese recht en komt in beeld als de inspecteur een 'bezwarend besluit' wil nemen dat de belangen van een belastingplichtige aanmerkelijk raakt. Een voorbeeld van zo'n besluit is een naheffingsaanslag voor de BTW (stappenplan). Het verdedigingsbeginsel schrijft voor dat de inspecteur de belastingplichtige dan expliciet moet uitnodigen om zich nog uit te laten over de aanslag, vóórdat het besluit definitief wordt genomen. De fiscus moet glashelder maken hoe hoog de naheffingsaanslag is en waar die op gebaseerd wordt. Het moet de belastingplichtige dus heel duidelijk zijn dat die nog één kans krijgt om zijn kijk op de zaak te geven en bijvoorbeeld te wijzen op eventuele vergissingen.
Naheffingsaanslag voor de BTW
Om dit verdedigingsbeginsel draaide het dus in deze zaak. Het geschil had al een lange gang door het Nederlandse rechtstelsel gemaakt, en was nu voor de tweede keer bij de Hoge Raad aangeland. Kort samengevat ging het om een Nederlandse bv die diensten leverde aan ondernemingen in Zwitserland. Omdat het ging om leveringen aan ondernemingen buiten de Europese Unie (artikel), ging de bv ervan uit dat deze diensten niet in Nederland met BTW belast waren.
Maar na een boekenonderzoek naar de BTW-aangiftes over de jaren 2001 tot en met 2005 kwam de inspecteur tot een andere conclusie. Na flink wat correspondentie en uitwisseling van informatie, liet de inspecteur eind februari 2006 in een brief weten dat de fiscus het standpunt innam dat er wel degelijk BTW verschuldigd was. Bij die brief zat ook een overzicht waarin de inspecteur per jaar uitgesplitst opsomde welk bedrag aan BTW er nog betaald moest worden. Enkele weken later volgde de definitieve naheffingsaanslag, voor een bedrag van ruim € 12,4 miljoen, plus nog ruim € 1,1 miljoen aan heffingsrente.
Hof: bv heeft voldoende kunnen reageren
De bv vond dat zij in deze hele gang van zaken niet de kans had gehad om zich nog te verweren tegen de dreigende naheffingsaanslag, en ging in beroep. Het gerechtshof oordeelde eerder dat het verdedigingsbeginsel niet was geschonden, omdat de bv diverse keren had kunnen reageren op het voornemen van de inspecteur om een naheffingsaanslag op te leggen. Gedurende het hele proces had de bv zich voldoende kunnen verdedigen, aldus het hof. Daarom tilde het hof er ook minder zwaar aan dat de inspecteur in de brief van eind februari de bv niet nog expliciet had uitgenodigd om een standpunt in te nemen over de aanslag.
Niet expliciet genoeg, vindt Hoge Raad
De Hoge Raad dacht daar echter anders over. Dat er gegevens en standpunten uitgewisseld werden, was een regulier onderdeel van het boekenonderzoek. En toen de inspecteur voldoende informatie had om een naheffingsaanslag op te leggen, was dát volgens de Hoge Raad juist het moment om heel duidelijk te maken dat die aanslag eraan kwam en hoe hoog die zou zijn. Alleen dan mocht de inspecteur aannemen dat de bv wist dat haar nog één mogelijkheid werd geboden om zich te verweren tegen de aanslag. De brief van eind februari 2006 was volgens de Hoge Raad de eerste keer dat de inspecteur een definitief correctievoornemen en een concreet bedrag voor de naheffingsaanslag noemde. Daarbij had de bv dus ook expliciet uitgenodigd moeten worden om zich nog te verweren. Al met al was het verdedigingsbeginsel geschonden volgens de Hoge Raad. En de bv en de fiscus waren eerder overeengekomen dat bij dat oordeel de naheffingsaanslag vernietigd zou worden.
Hoge Raad, 13 juni 2025, ECLI (verkort): 903