U bent hier

Onderneming & Fiscus
Belastingrente voor VPB van 8% is weer te hoog

Belastingrente voor VPB van 8% is weer te hoog

Wederom heeft een rechter aangegeven dat de belastingrente voor de vennootschapsbelasting (VPB) van 8% is in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Volgens de rechter had de regelgever bij de afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot de (te) hoge belastingrente kunnen komen.

Rechtbank Noord-Nederland besliste op 7 november 2024 al dat de belastingrente van 8% voor de VPB in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat deze moest worden verminderd naar 4%. Ook Rechtbank Den Haag heeft nu aangegeven dat de belastingrente voor de VPB in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. 

Budgettaire belangen meegenomen bij bepaling tarief

De bv in deze zaak vroeg op 9 november 2023 om een voorlopige aanslag VPB van € 325.000. De inspecteur legde deze aanslag op en berekende daarbij € 1.658 aan belastingrente (van 8%). De bv verzocht om herziening van de beschikking tot € 632, dit verzoek werd echter afgewezen door de inspecteur.
De rechtbank in Den Haag vond dat bij de toetsing aan het (ongeschreven) evenredigheidsbeginsel de rechter moest nagaan of de regelgever bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de hoge belastingrente had kunnen beslissen. Het ging voor wat betreft die belangen aan de ene kant om de nadelige gevolgen van het tarief van de belastingrente voor VPB-ondernemers en aan de andere kant het belang van de overheid bij de belastingrenteregeling voor deze VPB-ondernemers. Uit de wetsgeschiedenis volgde dat bij de introductie van de belastingrenteregeling aandacht was besteed aan de praktische uitvoerbaarheid van de regeling en de verschillen tussen VPB-ondernemers en andere ondernemers en particulieren. De budgettaire belangen van de overheid werden ook meegenomen bij de bepaling van de hoogte van het tarief. 

Nadelige gevolgen hoge belastingrente buiten beschouwing gelaten

De rechtbank stelde vast dat bij de bepaling van het (hoge) tarief van de belastingrente er dus wel was gekeken naar de belangen van VPB-ondernemers, maar dat een afweging van de belangen van deze VVPB-ondernemers tegenover de - voornamelijk budgettaire - belangen van de overheid ontbrak. De nadelige gevolgen van het tarief van 8% (en zelfs later 10%) voor de VPB-ondernemers waren daarbij buiten beschouwing gelaten. Het budgettaire belang van de overheid voor de toepassing van het hoge tarief was in deze het belangrijkste. De regelgever had volgens de rechter bij de afweging van de betrokken belangen dan ook niet in redelijkheid tot de het hoge belastingrentetarief kunnen komen en verklaarde daarom artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit belasting- en invorderingsrente onverbindend. De bv kreeg dus gelijk. 
Rechtbank Den Haag, 22 juli 2025 (gepubliceerd 3 september 2025), ECLI (verkort): 16368

! Door de staatssecretaris van Financiën zijn de bezwaren tegen het percentage van de belastingrente naar aanleiding van de uitspraak van rechtbank Noord-Nederland als massaal bezwaar aangewezen voor de VPB, LB, IB en BTW.