U bent hier

Onderneming & Administratie
Hoge eigenwoningforfait toegestaan volgens rechter

Hoge eigenwoningforfait toegestaan volgens rechter

Het verhoogde eigenwoningforfait (in 2025 voor woningen boven de € 1.330.000) en de afbouw van de Hillen-regeling zijn niet in strijd zijn met het gelijkheids- of evenredigheidsbeginsel. Ook discrimineren beide regelingen niet en zijn ze ook niet in strijd met artikel 14 en 1 van het EVRM. Dit heeft Gerechtshof Amsterdam onlangs aangegeven.

Een belastingplichtige met een eigen woning moet door het eigenwoningforfait een bedrag optellen bij het inkomen. Het eigenwoningforfait is een percentage van de WOZ-waarde van de eigen woning die het hoofdverblijf van de belastingplichtige is. Voor 2025 gaat het dan om 0,35% over een WOZ-waarde (artikel) tot € 1.330.000, daarboven geldt een percentage van 2,35 (€ 4.655 + 2,35% van de waarde van de woning boven de € 1.330.000). Door de steeds hoger wordende huizenprijzen krijgen steeds meer mensen te maken met dit verhoogde forfait. Belastingplichtigen kunnen ook te maken krijgen met de Hillen-regeling als iemand geen of weinig rente betaalt omdat hij geen of een kleine eigenwoningschuld heeft waardoor het eigenwoningforfait meestal hoger is dan de aftrekbare kosten voor de eigen woning. Over het verhoogde percentage en de Hillen-aftrek ging het in onderstaande zaak.

Onredelijke en discriminerende belastingdruk

De belastingplichtige in deze zaak bezat in 2021 samen met zijn fiscale partner een eigen woning met een WOZ-waarde van € 2.377.000. Hij moest dus het verhoogde eigenwoningforfait toepassen boven het bedrag van € 1.110.000 (2021). Daarnaast kreeg  de belastingplichtige ook te maken met de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (Hillen-aftrek). De man was het niet eens met de toepassing van het hoge forfaitaire percentage boven € 1.110.000 en de Hillen-regeling omdat het volgens hem leidde tot een onredelijke en discriminerende belastingdruk en dus in strijd was met de algemene rechtsbeginselen en met art. 14 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) in samenhang met art. 1 van het EVRM.

Toetsing aan algemene rechtsbeginselen niet mogelijk

Het Hof gaf in hoger beroep aan dat het eigenwoningforfait en de afbouw van de Hillen-regeling in een wet in formele zin staan. Die mag de rechter niet toetsen aan de algemene rechtsbeginselen. Dit mag alleen als het in een individueel geval tot onvoorziene en ernstige strijd met fundamentele beginselen leidt. Maar daar was hier geen sprake van volgens de rechter. Door de wetgever is bewust gekozen voor een hogere forfaitaire bijtelling bij duurdere woningen en voor een geleidelijke afbouw van de Hillen-aftrek. Dat dit voor de man ongunstig uitpakt, maakt de regeling niet onrechtmatig. De regeling is is dus niet in strijd met het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel. Over de Hillen-regeling gaf de rechter aan dat belastingplichtigen met een hoge eigenwoningschuld niet vergelijkbaar zijn met iemand met een vrijwel afgeloste woning. Daarom was er ook geen sprake van een ongelijke behandeling bij deze regeling. 
Ook het argument dat de regelingen in strijd waren met artikel 14 en artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM werd door de rechter van tafel geveegd. Dat het forfaitaire percentage leidt tot een heffing over niet-gerealiseerde inkomsten kan gebeuren; de wet mag met een forfait werken. Het forfait van 2,35% voor de waarde boven € 1.110.000 vond het hof ook niet buitensporig. Het hoger beroep werd dus ongegrond verklaard.
Gerechtshof Amsterdam, 21 oktober 2025, ECLI (verkort): 2995