U bent hier

OR & Medezeggenschap
Geen vast contract op basis van Wet flexibel werken

Geen vast contract op basis van Wet flexibel werken

In een recente zaak vorderde een werknemer een vast contract op basis van de Wet flexibel werken. Hij zou hier recht op hebben, omdat zijn werkgever niet op tijd gereageerd had op zijn verzoek om een vast contract. Maar de rechter zag dit anders.

Op 1 augustus 2022 werd een artikel toegevoegd aan de Wet flexibel werken. Dit artikel, artikel 2b, regelt dat een werknemer een schriftelijk verzoek kan indienen bij de werkgever om een vorm van arbeid met meer voorspelbare en zekere arbeidsvoorwaarden (artikel). De werknemer moet hiervoor minstens 26 weken in dienst zijn. De werkgever moet vervolgens snel schriftelijk en gemotiveerd een beslissing nemen over het verzoek, anders geldt het als gehonoreerd. Werkgevers met minimaal tien werknemers hebben een maand de tijd, kleinere werkgevers drie maanden.

Wet laat ruimte voor interpretatie

Het is niet helemaal duidelijk welke rechten een werknemer heeft op meer voorspelbare arbeid. Daarom is het aan rechters om hier een verdere invulling aan te geven. Zo was er in het voorjaar van 2024 een zaak waarin een werknemer met een tijdelijk contract op basis van artikel 2b om een vast contract had verzocht. De werkgever weigerde dit verzoek, maar leefde daarbij de regels niet correct na. De kantonrechter besloot daarom dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was ontstaan, een meer zekere vorm van arbeid.
Nu is er opnieuw een zaak gepubliceerd waarin een werknemer een vast contract wilde vorderen op basis van de Wet flexibel werken. Deze kantonrechter stelde juist de werkgever in het gelijk.

Contract was voldoende voorspelbaar

De betreffende werknemer had een jaarcontract en vroeg vanwege een woningaankoop om meer zekerheid over zijn arbeidsovereenkomst. Die zekerheid kon niet worden gegeven, zo meldde de werkgever in een eerste reactie en later werd dit definitief bevestigd. Volgens de werknemer was er niet binnen een maand schriftelijk en tijdig beslist en was het tijdelijke contract dus van rechtswege overgegaan naar een vast contract. Hij verwees naar de zaak uit 2024.
De werkgever stelde dat de werknemer geen beroep kon doen op artikel 2b, omdat dit bedoeld is voor werknemers met atypische vormen van werk en niet voor tijdelijke werknemers met een arbeidsomvang van gemiddeld 36 uur per week.
De rechter dook in de Europese regels waar artikel 2b op gebaseerd is en volgde het standpunt van de werkgever: artikel 2b is alleen geschreven voor atypische vormen van werk en een tijdelijk contract met vaste arbeidsomvang valt daar niet onder. De werknemer had een voorspelbaar arbeidspatroon met voorspelbare en zekere arbeidsvoorwaarden. Artikel 2b was niet bruikbaar.

Werknemersverzoeken serieus behandelen

Aangezien er nu twee zaken met een tegengestelde uitkomst zijn, is de vraag waar werkgevers van uit kunnen gaan. Ze doen er voorlopig verstandig aan om op verzoeken om een vast contract (tool) altijd de voorschriften van de Wet flexibel werken te volgen. Mogelijk dat op een later moment hogere rechters, van een gerechtshof of zelfs de Hoge Raad, meer zekerheid kunnen geven.
Rechtbank Midden-Nederland, 12 maart 2025, ECLI (verkort): 1007