Oproepkracht: recht op vaste arbeidsomvang na weigering
Een werkgever moet een oproepkracht na een jaar een aanbod doen voor een vaste arbeidsomvang. Weigert de oproepkracht dit, dan vervalt zijn recht op vaste contracturen op basis van het rechtsvermoeden arbeidsomvang niet. Dat oordeelde de Hoge Raad.
De wet kent drie regelingen die oproepkrachten meer inkomenszekerheid kunnen geven. Zo kan een oproepkracht zijn werkgever verzoeken om meer voorspelbare arbeidsvoorwaarden (artikel) als hij 26 weken of langer in dienst is. Ook kan hij na drie maanden een beroep doen op het rechtsvermoeden van arbeidsomvang (artikel). De oproepkracht heeft dan in principe recht op een vaste arbeidsomvang die overeenkomt met het gemiddelde aantal gewerkte uren in de voorgaande drie maanden. Tot slot is de werkgever verplicht om een oproepkracht jaarlijks een aanbod te doen voor een vaste arbeidsomvang, die ten minste gelijk is aan het gemiddelde aantal uren dat de oproepkracht het voorgaande jaar heeft gewerkt.
Oproepkracht weigerde beide keren
Een taxichauffeur werkte als oproepkracht en kreeg tweemaal een urenaanbod van zijn werkgever. De eerste keer voor bijna 45 uur per maand en de tweede keer voor ruim 26 uur per maand. De terugval in uren kwam doordat de taxibranche in die periode grotendeels stillag vanwege de coronapandemie. Beide keren weigerde de oproepkracht het aanbod voor vaste uren. Ruim vijf maanden later deed de oproepkracht een beroep op het rechtsvermoeden van arbeidsomvang en vroeg hij zijn werkgever om een vaste urenomvang van 42,5 uur per maand, met terugwerkende kracht tot nog vóór het eerste urenaanbod.
Niet met terugwerkende kracht
Zowel de rechtbank als het gerechtshof in hoger beroep oordeelden dat de oproepkracht recht had op die 42,5 uur per maand, maar wel pas vanaf het moment dat hij het verzoek had ingediend bij zijn werkgever en niet met terugwerkende kracht. Volgens de rechters kon een oproepkracht wel met terugwerkende kracht recht hebben op een bepaalde arbeidsomvang, ‘tenzij er zich omstandigheden voordoen die dat anders maken’. Het tweemaal weigeren van een aanbod voor een vaste urenomvang (tool) voldeed aan dit criterium, aldus de rechters.
Loon betalen over niet gewerkte uren
In cassatie oordeelde De Hoge Raad dat het afwijzen van het jaarlijkse aanbod voor een vaste urenomvang niet betekent dat een oproepkracht (artikel) zijn recht verliest om alsnog (met terugwerkende kracht) een beroep te doen op het rechtsvermoeden van arbeidsomvang. Ook niet als het beroep op het rechtsvermoeden over dezelfde periode gaat als de periode waarover de werkgever een aanbod voor een vaste arbeidsomvang heeft gedaan (en de werknemer dit aanbod heeft afgewezen). Dit kan dus betekenen dat een werkgever alsnog loon moet betalen over uren waarin de oproepkracht geen werk heeft verricht. Het is nu aan Gerechtshof ’s-Hertogenbosch om zich over de zaak te buigen en een oordeel te vellen.
Hoge Raad, 28 november 2025, ECLI (verkort): 1802