Eindheffing over vertrekvergoeding toegestaan

De Hoge Raad heeft onlangs bepaald dat de pseudo-eindheffing voor excessieve vertrekvergoedingen niet in strijd is met het Europees verdrag voor de rechten van de mens (EVRM). Het maakt daarbij niet uit dat de heffing gebaseerd is op loon dat genoten is voor de invoering van de heffing.

Vorig jaar kwam advocaat-generaal Niessen van de Hoge Raad al tot de conclusie dat de terugwerkende kracht van de pseudo-eindheffing voor excessieve vertrekvergoedingen niet per se in strijd is met de Europese regelgeving.

Artikel 1 wordt niet geschonden

De Hoge Raad heeft zich inmiddels officieel over deze kwestie uitgesproken. Het hoogste rechtsorgaan volgt de conclusie van de advocaat-generaal; de pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoedingen was in dit geval niet in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM. In dit artikel wordt bepaald dat iedere (rechts)persoon het recht heeft om ongestoord van zijn eigendom te genieten. De staat mag echter wel wat van dat eigendom afsnoepen voor de toepassing van wetten die noodzakelijk zijn om het gebruik van eigendom te reguleren (bijvoorbeeld via de betaling van belastingen).

Wetgever blijft binnen beoordelingsmarge

Volgens de Hoge Raad is de Nederlandse regering niet buiten haar boekje gegaan bij het in het leven roepen van de pseudo-eindheffing voor excessieve vertrekvergoedingen. De wetgever is binnen de hem toekomende ruime beoordelingsmarge gebleven. De heffing was verschuldigd na het beëindigen van de dienstbetrekking, dat plaatsvond na de invoering van de pseudo-eindheffing. De hoogte van de vergoeding was dus te voorzien. Daarnaast was er geen buitensporige last voor de ontvanger van de vergoeding, aangezien de heffing voor rekening van de (ex-)werkgever kwam. Artikel 1 van het Eerste Protocol werd dus niet geschonden.
Hoge Raad, 20 juni 2014, ECLI (verkort): 1463