Werkgever verantwoordelijk voor burn-out?

Als een werknemer een burn-out krijgt, is dat voor alle betrokkenen natuurlijk ontzettend vervelend. Het wordt nog vervelender als de werknemer vervolgens vindt dat uw organisatie verantwoordelijk is voor zijn burn-out. Uit een recente uitspraak van Gerechtshof Den Haag blijkt dat de rechter hier niet zomaar in meegaat.

Het is voor zowel de werknemer als de werkgever vervelend als een werknemer arbeidsongeschikt raakt. In een recente rechtszaak was de situatie nog minder prettig: een 56-jarige arbeidsongeschikte werknemer hield zijn werkgever ervoor verantwoordelijk dat hij een burn-out gekregen had en daardoor ziek thuis was komen te zitten. Volgens de werknemer had de werkgever gedurende langere tijd een onredelijk grote inspanning van hem gevraagd. Daarnaast zou de werkgever niet aan zijn re-integratieverplichtingen voldaan hebben. De werknemer stapte dan ook naar de rechter, omdat er volgens hem sprake was van kennelijk onredelijk ontslag na twee jaar ziekte.

Oorzakelijk verband is niet vastgesteld

Volgens het hof was er geen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden die de werknemer verrichte en zijn arbeidsongeschiktheid. Hoewel het werk van de werknemer vaak hectisch was en veel van het improvisatievermogen van de werknemer vroeg, kon de werknemer niet bewijzen dat zijn werkgever niet aan zijn zorgplicht voldaan had. De werkgever had namelijk beleid vastgesteld om uitval door te hoge werkdruk te voorkomen en de werknemer had niet duidelijk bij de werkgever aangegeven veel stress te ervaren.

Vakantiedagen geen indicatie voor burn-out

De werknemer had, toen hij voor de eerste keer ziek werd, een behoorlijk aantal opgebouwde vakantie-uren. Volgens hem had de werkgever dit moeten opvatten als een signaal dat de werknemer te veel hooi op zijn vork nam. In die redenatie ging het hof niet mee. De vakantie-uren waren namelijk opgebouwd over een lange periode en de werkgever had de werknemer wel de mogelijkheid geboden om vakantie op te nemen.
Gerechtshof Den Haag, 18 november 2014, ECLI (verkort): 3610