U bent hier

Onderneming & Administratie
Fiscale eenheid2. Een fiscale eenheid voor de VPB2.5 Vestigingsplaats

2.5 Vestigingsplaats

Dit artikel is eerder verschenen als Themadossier Fiscaal Rendement
Publicatiedatum: december 2025

belasting-verdrag

tussenliggende vennootschap

Met betrekking tot de vestigingsplaats van de betrokken vennootschappen geldt volgens de Nederlandse wet, de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) en belastingverdragen als hoofdregel dat de moedermaatschappij en de dochtermaatschappij(en) feitelijk in Nederland moeten zijn gevestigd. Maar hoe werkt dit dan als de tussenliggende vennootschap niet in Nederland is gevestigd? Stel een bv heeft alle aandelen van een Duitse GmbH. Deze Duitse vennootschap houdt alle aandelen in een Nederlandse bv (kleindochter). Mogen de moeder-bv en de kleindochter dan een fiscale eenheid VPB vormen?

2.5.1 Vrijheid van vestiging

Op 12 juni 2014 oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Unie dat de Nederlandse regeling voor fiscale eenheid VPB in strijd is met de vrijheid van vestiging (C-39/13, C-40/13 en C-41/13). De Nederlandse fiscale wetgeving mag volgens het Europese Hof geen onderscheid maken tussen een geheel Nederlandse situatie en een situatie waarin een tussenliggende vennootschap of moeder in een andere lidstaat was gevestigd. Gerechtshof Amsterdam volgde deze uitspraak van het Europese Hof en stelde dat de Belastingdienst het verzoek om een fiscale eenheid bij een tussenliggende buitenlandse vennootschap niet mag afwijzen 
(11 december 2014, ECLI (verkort): 5184 , 5185 en 5186).

2.5.2 Uitbreiding fiscale eenheid

beleidsbesluit

zuster-
maatschappij

middellijk belang

kleindochter

De toenmalige staatssecretaris van Financiën keurde als reactie op de uitspraak van het Europese Hof in een beleidsbesluit goed dat een (grensoverschrijdende) fiscale eenheid mogelijk is:

  • Bij twee Nederlandse zustermaatschappijen, waarbij
de aandelen worden gehouden door een moedermaatschappij die is gevestigd in een andere EU-lidstaat. Hierbij is het ook geen probleem als de aandelen in de zustermaatschappijen worden gehouden door tussenmaatschappijen die gevestigd zijn in Nederland of een andere lidstaat van de EU (middellijk belang).
  • Bij een moeder en kleindochter(s) die in Nederland zijn gevestigd en de dochter in een andere EU-lidstaat. Er ontstaat dan een fiscale eenheid tussen de Nederlandse moeder en de kleindochter(s). De werkzaamheden en het vermogen van de kleindochter(s) gaan/gaat daardoor behoren tot dat van de moeder.

Bij een fiscale eenheid tussen zustermaatschappijen is er geen moeder binnen de fiscale eenheid. Bij het verzoek om een fiscale eenheid VPB moet je dan ook aangeven welke bv of nv als moeder optreedt en welke als dochter.

Moeder buiten de EU

zuster

De goedkeuringen van de staatssecretaris zien overigens alleen op situaties binnen de EU. In 2016 stelde Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat het vormen van een fiscale eenheid tussen Nederlandse zustervennootschappen ook is toegestaan, als de moeder niet in de EU is gevestigd (ECLI (verkort): 3320). Maar de Hoge Raad oordeelde uiteindelijk toch anders. De Hoge Raad gaf aan dat Nederlandse zustervennootschappen met een moedervennootschap die niet in de EU is gevestigd geen fiscale eenheid kunnen vormen (ook niet met de moeder), omdat dit ook niet wordt toegestaan voor Nederlandse zusters met een Nederlandse moeder.

2.5.3 De opvolger van de fiscale eenheid VPB

Door de uitspraak van het Europese Hof dat Nederland discrimineert met de fiscale eenheid VPB moet er nu worden nagedacht over een nieuwe groepsregeling in de VPB. Het is de bedoeling dat er een ‘opvolger’ komt die strookt met EU-recht, uitvoerbaar is en bijdraagt aan een gunstig vestigingsklimaat in Nederland. Hoe komt deze nieuwe groepsregeling er uit te zien?

Nieuwe groepsregeling

vervangen

buitenlandse tak

Eerder zijn er in een internetconsultatie vier varianten voorgelegd voor een mogelijke opvolger:

  • De regeling voortzetten zoals die nu is, inclusief de reparatiemaatregelen.
  • De fiscale eenheid afschaffen (zonder vervanger).
  • De regeling vervangen door een nieuwe beperktere regeling, die er alleen voor zorgt dat ondernemingen binnen een groep winsten of verliezen kunnen verrekenen.
  • Een nieuwe concernregeling die ook bruikbaar is voor concerns met een buitenlandse tak. Winsten binnen het concern die in een ander land belast zijn vallen dan buiten de Nederlandse belastingheffing.

Draagvlak

voorwaarden

Volgens het toenmalige kabinet is er alleen voor de opties 1 en 3 voldoende draagvlak. In de antwoorden van de toenmalige staatssecretaris van Financien valt tussen de regels door te lezen welke kant het op kán gaan met de nieuwe groepsregeling. Zo zou een constructie waarbij groepsmaatschappijen eerst zelf hun resultaat berekenen en pas daarna winsten en verliezen kunnen verrekenen ‘het meest EU-rechtelijk bestendig zijn’. Verder wil het kabinet zo veel mogelijk aansluiten bij de voorwaarden van de huidige regeling.

Opvolger laat op zich wachten

afschaffen

Het afschaffen van de huidige regeling en het gelijktijdig implementeren van een nieuwe regeling is een omvangrijke operatie die zeer complex en ingrijpend is voor zowel het bedrijfsleven als voor de Belastingdienst. Er zal waarschijnlijk ook overgangsrecht nodig zijn om over te gaan van het huidige fiscale-eenheidsregime naar een nieuwe groepsregeling. Het zal naar verwachting dus nog wel even duren voordat er een nieuwe regeling is.